Wanneer heb ik een wilsrecht?

Je kunt een beroep doen op je wilsrecht(en) als…

1. Je een kind van de overleden persoon bent. Met kind wordt bedoeld dat je in juridische zin een kind bent. Als je een biologisch kind bent, maar niet wettelijk bent erkend, is dat onvoldoende.

2. Je hebt een (niet-opeisbare) geldvordering op je langstlevende ouder terzake de nalatenschap van je eerst overleden ouder of je hebt een geldvordering op je stiefouder terzake de nalatenschap van jouw overleden ouder. Deze geldvordering is ontstaan omdat er sprake is van een wettelijke verdeling. Bij een wettelijke verdeling zijn er altijd ten minste twee erfgenamen: een echtgenoot en een of meer kinderen. Als alleen de kinderen de erfgenamen zijn, dan kan er geen sprake zijn van een wettelijke verdeling.

3. Er nooit een testament is opgemaakt of er is wel een testament, maar daarin staat niet vermeld dat de wettelijke verdeling is uitgesloten.

4. Er wel een testament is opgemaakt, maar daarin staat niet vermeld dat de wilsrechten zijn uitgesloten. De wet biedt namelijk de mogelijkheid om in je testament te zetten dat op een of meer wilsrechten geen aanspraak kan worden gemaakt.

5. De volgende situatie aan de orde is:

(a) de langstlevende ouder, op wie je een vordering hebt terzake de nalatenschap van je eerst overleden ouder, wil opnieuw trouwen (artikel 4:19 BW),

(b) de langstlevende ouder, op wie je een vordering hebt terzake de nalatenschap van je eerst overleden ouder, is hertrouwd en overlijdt (artikel 4:20 BW),

(c) je hebt een geldvordering op je stiefouder terzake de nalatenschap van een overleden ouder (artikel 4:21 BW) of

(d) je hebt een geldvordering op je stiefouder terzake de nalatenschap van een overleden ouder en deze stiefouder overlijdt (artikel 4:22 BW).

Meer weten over wilsrechten? Neem dan contact op met onze erfrechtspecialisten: Martine Stut, Jaap Rodenburg en Sanae Ballah.